Vlak voor kerst zwaaide ik enthousiast de autodeur open om mijn boodschappen erin te zetten. Maar iets te enthousiast zo bleek. De punt van de portier belandde snoeihard onder mijn rechteroog. Nu heb ik daar sowieso al blauwe wallen zitten maar ik voelde meteen dat deze klap niet goed was. Of beter dat ie goed fout was. Zo snel als in tekenfilms bulten kunnen groeien, zo snel groeide mijn blauwe oog. Mijn dochters verschrikte blik bevestigde de ernst van de klap. En de spiegel reflecteerde donkerblauw en dik. Onooglijk. Maar goed ik ben de vijftig gepasseerd dus hoe erg kan het zijn.
De week erna nam de fikse bloeduitstorting alle tijd om zich verder uit te breiden en de zwelling completeerde het fraaie tafereel. Inmiddels raakte ik er zelf behoorlijk aan gewend. Maar de buitenwereld allesbehalve. Echt iedereen, bekend en onbekend, Nederlands of Frans, meende er iets over te moeten zeggen. Vooral mijn man kreeg het zwaar te verduren. Goedbedoelde grappen met een hoog treurigheidsgehalte. Zelfs als ik al op voorhand glimlachend riep dat het echt bijna over was.
Tweeënhalve week duurde het blauwe festijn. En elke dag mocht ik weer een paar honderd keer vertellen wat er gebeurd was. Iedereen had het met me te doen en probeerde mijn blauwe oog te downsizen. Het oud en nieuw feest spande de kroon. Vrienden riepen tegen me dat er nog iemand met een blauw oog rondliep, ook een vrouw. Die moest ik vooral even leren kennen.
Enfin, mijn blauwe oog is inmiddels verdwenen. Dus ik kan weer ongezien over straat. Wel realiseer ik me terdege dat er misschien wel heel veel mensen met een onzichtbaar blauw oog rondlopen. En vragen we dan ook of het wel oké is met ze? Of alles goed gaat thuis? Ik vraag het me af. In elk geval ga ik deze vraag vaker stellen. En mensen met een blauw oog zal ik bemoedigend toelachen en zeggen dat het over een paar weken vast over is.